Monumenten

Religieus Obbicht & Papenhoven Gemeentelijk monument

GM012 Obbicht - Ecrevissestraat 14 : Kerktoren

De toren van de voormalige St. Willibrorduskerk in Obbicht, gebouwd in Waterstaatsstijl door architect Nicolaas Dukers in 1828. De toren is in gebruik als St. Willibrorduskapel.  

Locatie: Obbicht, Ecrevissestraat 14
51° 1' 37" NB, 5° 46' 48" OL

Gemeentelijk monument: 012
Kadaster: OBT00-B-4251

Bouwstijl: Waterstaatsstijl met (neo)-romaanse invloeden 

Bouwhistorie: De oudste kerk van Obbicht werd in 1688 in gebruik genomen. Dit Godshuis brandde in 1825 af, evenals vrijwel het gehele dorp naast de kerk gingen de pastorie en 34 huizen verloren. Op de fundamenten van de oude kerk bouwde architect Nicolaas (Nicolas Joseph) Dukers op de hoek van de Ecrevissestraat en de Oude Raadhuisstraat een waterstaatskerkje met spitsbogen en een driezijdig gesloten koor onder een zadeldak, waarvan de toren nu nog bestaat. Op de kadastrale minuut, die helaas niet scherp is gedateerd, staat de toren niet in de as van de kerk, maar iets ten zuiden daarvan. De nog bewaard gebleven toren met naaldspits in Obbicht omvatte de ingang van de kerk aan de zuidzijde. Aan het einde van de negentiende eeuw werd de kerk te klein en werden plannen gemaakt tot verbouwing en uitbreiding. Deze niet uitgevoerde plannen werden gemaakt door architect J. Hollman. In 1903 werd de oude kerk geheel gesloopt en in het jaar daarop werd een driebeukige NeoGotische kerk met een ronde absis in gebruik genomen. Volgens opgave van de pastoor naar de ideeën van Hollman, maar zonder diens betrokkenheid. De oude toren uit 1825 van architect Nicolaas Dukers bleef staan, maar werd wel met een geleding van zes meter verhoogd. De toren stond voor de kerk, aan het einde van de zuidbeuk.  In 1954 bleek ook het gebouw uit 1904 zo krap geworden dat plannen werden ontwikkeld voor nieuwbouw. Pas met de komst van een nieuwe pastoor in 1962 werden de plannen opnieuw ter hand genomen. In eerste instantie kreeg architect Th.L. Oberndorff de opdracht, nogmaals de mogelijkheden tot verbouwing van de oude kerk te onderzoeken, maar dat plan werd niet goedgekeurd. Vervolgens kreeg Oberndorff de opdracht om een nieuwe kerk te ontwerpen. De bouw begon in 1966 en de consecratie volgde op 6 april 1968, waarmee de nieuwe kerk in gebruik was genomen.  Al in 1967 werd de oude pastorie verkocht aan de gemeente als nieuwe burgemeesterswoning. Voor de oude kerk werd onderzocht of deze geschikt te maken was als sporthal of instructiebad, maar deze plannen zijn niet uitgevoerd. In 1970 werd de kerk verkocht aan de gemeente en, nadat de absis was afgebroken, in gebruik genomen als  opslagloods. In 1984 werd de rest van het kerkgebouw gesloopt. De toren bleef behouden en werd in 1985 als Willibrorduskapel in gebruik genomen en op 8 juni gewijd.  

Exterieur: De St. Willibrorduskerk, waar de toren deel van uit maakte, stond op de plaats van de oorspronkelijk in de zeventiende eeuw gebouwde kerk in het hart van het oude dorp Obbicht. Sinds de sloop van de kerk staat de toren vrij. Hij grenst nu aan de westzijde aan de particuliere tuin van de bebouwing op de plaats van de oude pastorie en aan de noordzijde aan het perceel en de bebouwing die na de sloop van de kerk tot stand kwam. Aan de oosten zuidzijde ligt de toren aan de openbare ruimte in de vorm van een parkeerplaats, waar vroeger het kerkhof lag. De toegang tot de kapel, en tot de voormalige kerk, is aan de zuidzijde.  De bouwmassa bestaat uit een toren van drie geledingen op een vierkante plattegrond onder een hoge torenspits. Aan de zuidzijde zijn op de hoeken twee kleine recht geplaatste steunberen aangebracht.  Het dak van de toren bestaat uit een achthoekige ingesnoerde naaldspits, gedekt met leien in Maasdekking. Aan zijn voet heeft de spits een uitstekende zinken bakgoot op ijzeren beugels. De toren wordt bekroond door een smeedijzeren kruis met torenhaan.  Het pand is opgetrokken in bruine baksteen in kruisverband en platvol gevoegd. De gevels zijn versierd met rondbogen in de vorm van nissen, galmgaten en een fries. Aan de zuidzijde is de toegang tot de kapel (en de voormalige kerk). Aan de oosten noordzijde zijn de bouwsporen zichtbaar van het gesloopte kerkgebouw. Voor het overige is de vormgeving in principe rondom per geleding gelijk. De overgang tussen de tweede en derde geleding is niet erg elegant vormgegeven. Duidelijk is nog te zien dat hier oorspronkelijke het dak aansloot, vóór de verhoging van 1904. De vormgeving van deze hoogste geleding is ook op andere principes gebaseerd dan die van de onderste twee. Deze laatste hebben een verzwaring op de hoeken gekregen in de vorm van steunberen in de eerste en lisenen in de tweede geleding, die een duidelijke toevoeging vormen aan de gevelvlakken. Deze staan haaks op de gevels, waardoor de hoeken van de toren een open binnenhoek vormen tussen de verzwaringen, steunberen en lisenen, van de twee aansluitende gevelvlakken. De derde geleding heeft ook lisenen, maar deze maken hier onderdeel uit van het gevelvlak zodat de buitenhoeken hier gesloten zijn.  De gevel waarin de toegang tot de kapel is gelegen, de zuidgevel, wordt als voorgevel van het gebouw beschouwd. Hij is symmetrisch van opzet en bestaat evenals de overige gevels uit drie geledingen, de onderste twee uit 1828, de bovenste uit 1904. De onderste geleding heeft steunberen die twee maal verjongen. De verjonging is eenvoudigweg door het aanbrengen van wat specie afgeschuind. Aan de bovenzijde is een derde verjonging aanwezig waar de steunberen aansluiten op de lisenen van de tweede geleding. Tussen de steunberen is de eerste geleding vlak met daarin een brede en hoge rondboogopening, de voormalige toegang tot de kerk. Het gevelvlak wordt aan de bovenzijde beëindigd door een muizentand van op zijn kant gezette stenen die binnen het gevelvlak valt. Aan de onderzijde heeft de gevel een eenvoudige vlakke gecementeerde plint met een concave afzaat aan de bovenzijde. De plint volgt de contouren van de ingangspartij die is vormgegeven volgens de principes van het laat-Romaans met een rondboog-archivolt die rust op een geprofileerde dagkant met 2x2 bakstenen kolonnetten met natuurstenen Attische basementen en bladkapitelen. De toegang heeft dubbele deuren onder een kalf met een rondboog bovenlicht. Alle onderdelen van kozijnen, deuren en bovenraam zijn van hout. Het  smalle kalf heeft een vlakke versiering van in elkaar grijpende halve cirkels in reliëf. Het bovenlicht heeft een roede-indeling die varieert op de Gotische driepas met een hele en twee halve cirkels. Het glas is geel figuurglas en aan de voorzijde is een voorzetraam aangebracht. De deuren hebben een vlakke naald en grote glaspanelen boven met smeedijzeren roosters in grove geometrische vorm. Voor de deur ligt een stoep met een hoge hardstenen drempel en daarvoor, in het vlak van het maaiveld, gele en zwarte plavuisjes in een ruitpatroon met een hardstenen voorregel.  De tweede geleding bestaat uit de al genoemde lisenen op de hoeken waartussen een gevelvlak dat verticaal weer is geleed door een muizentand op tweederde van de hoogte van het vlak. Beneden zijn tussen de hoeklisenen drie gekoppelde onversierde bakstenen rondboognissen aangebracht, daarboven is een ronde gemetselde klok aanwezig met een gestucte wijzerplaat en een uurwerk. Een vergelijkbare klok bevindt zich aan de oostzijde, die puur voor de sier werd aangebracht – een uurwerk ontbreekt hier. De derde geleding bestaat uit een gevelvlak met twee lisenen aan de buitenzijde, die boven zijn verbonden door een rondboogfries. Daarboven is een gemetselde bakstenen uitkraging: concaaf – convex – vlak, die aansluit op de bakgoot. Doordat de hoekoplossing van de eerste en tweede geleding niet over de derde is doorgezet oogt de derde geleding duidelijk smaller dan het onderste deel van de toren. Binnen het vlak van de geleding is een gevelopening aangebracht met twee gekoppelde bakstenen rondbogen op een rond gemetseld deelzuiltje binnen een ‘umgreifende’ boog, alles in Romaanse trant. De beide openingen hebben galmborden met leien bekleed en de uitstekende afzaat aan de onderzijde is met lood bekleed.  Aan de oostzijde van de toren zijn twee hardstenen gedenkstenen aangebracht. Een grote herplaatste steen uit 1828 die de herbouw van de kerk memoreert en een kleinere uit 1985 met een chronogram waarin dit jaartal is weergegeven en het motto van deze redengevende omschrijving in het latijn en nederlands: ‘Ubi ecclesia sancti Willibrordi fuit ibi turris semper servetur’ ‘Waar de kerk van Sint-Willibrord is geweest moge daar de toren bewaard blijven’.  

St. Willibrorduskerktoren Gedachteniskapel Ecrevissestraat 14 Obbicht (FKG)
St. Willibrorduskerktoren Gedachteniskapel Ecrevissestraat 14 Obbicht (FKG)
St. Willibrorduskerktoren Gedachteniskapel Ecrevissestraat 14 Obbicht (FKG)

Bijzonderheden: Het siermetselwerk, de hardstenen gedenkplaten, het torenuuurwerk inclusief aandrijving, de torenspits (met leibedekking, onderliggende houtconstructie en kruis).  

Wat is HIS?

HIS staat voor Historische Impuls Sittard-Geleen-Born en vormt de eerste drie letters van ‘historie’. HIS is de digitale geschiedenisbeschrijving van de gemeente Sittard-Geleen. Het is een initiatief van de Vereniging Sittards Verleden en is inmiddels ‘geadopteerd’ door de Federatie Historie Sittard-Geleen-Born.

Lees verder >